Oud Archief

BuitenMoosers

Op weg naar een nieuwe coalitie tussen kunst en politiek

Toespraak van PvdA-fractievoorzitter Ad Melkert op maandag 8 januari ter gelegenheid van de gezamenlijke Nieuwjaarsreceptie van podiumkunstenorganisaties en het Amsterdamse Uit Buro in het Muziektheater te Amsterdam.

De acteurs mogen in de loop van de tijd zijn vervangen, het stuk zelf staat nu alweer 12 jaar op het repertoire. Eén keer in de vier jaar wordt het opgevoerd, het koningsdrama van de Cultuurnota. Met een bewindspersoon voor cultuur die het evenals Claudius nooit goed kan doen. Met de Raad voor Cultuur in de rol van diens perfide raadsman Polonius. Met de kunstwereld in zijn vertolking van de opstandige Hamlet die roept dat de gifbeker bij de verkeerde terechtkomt.

Hoewel je iedere keer denkt dat de lijken waarmee het toneel bij het vallen van het doek is bezaaid nooit meer op zullen staan, valt dat achteraf reuze mee. De acteurs staan gewoon weer op en uiteindelijk blijkt dat het overgrote deel van de subsidieaanvragen is gehonoreerd. Na de laatste voorstelling bleken er per saldo 130 nieuwe instellingen door het rijk te worden gesubsidieerd. Het brede cultuurbudget is in deze kabinetsperiode gestegen met structureel 260 miljoen.

The rest is silence. Tot vier jaar later dezelfde gedaanten vanuit de coulissen treden om hetzelfde stuk maar weer eens op te voeren, de tragedie van de cultuurnota. Is hier de hand van Johan Doesburg zichtbaar? Of is there really something rotten in the State of culture?

De laatste opvoering van de Cultuurnota heeft het publiek zeker niet tot staande ovaties gebracht. Dit keer leek de voorstelling op zo'n stuk waarin je van tevoren ziet aankomen hoe iemand op een goedgekozen verkeerd moment uit de slaapkamerkast stapt. Dat vereist een timing die niet ieder Kamerlid is gegeven. Het was nog een geluk dat ons de anticlimax bleef bespaard. Een selectie uit de negatieve adviezen van de Raad voor Cultuur moest door alwéér een commissie tegen het licht worden gehouden.

Zei niet Thorbecke op 15 september 1862 in het Kamerdebat Kunst en wetenschap: al of niet eene regeringstaak: "De regering is geen oordelaar van wetenschap en kunst." ?

Met de huidige praktijk van het vierjaarlijkse oproer rond de Cultuurnota is precies het tegenovergestelde bereikt van wat Thorbecke bedoelde. Het cultuurdebat is zo langzamerhand een wonderlijk mengsel geworden van ongelijksoortige vraagstukken en beslissingen. Niet alleen zijn er grote verschillen per discipline, maar ook tussen grote en kleine instellingen. Tussen instellingen die landelijk of lokaal opereren. Tussen gevestigde en beginnende gezelschappen. De gehanteerde criteria liggen daarbij voortdurend onder vuur. Wat een debat over de rol van overheid en kunst in de samenleving zou moeten zijn, ontaardt meer en meer in een ordinaire strijd om de centen. Het belang van regionale binding en van het internationale perspectief komt door de gekozen aanpak onvoldoende uit de verf. De systematiek van de Cultuurnota is niet langer houdbaar.

Een herhaling van de voorstelling van 2000 wensen wij u noch onszelf toe. Wat mij betreft is het tijd voor een nieuwe coalitie tussen kunst en politiek.

Hoe komen we tot zo'n nieuwe coalitie?

De grote vraag is: waar begint en eindigt de verantwoordelijkheid of aanspreekbaarheid van overheid en politiek?

Een goede kapstok is de recente verkenning van de Boekmanstichting en het Sociaal en Cultureel Planbureau Cultuur tussen competentie en competitie. Andries van den Broek en Jos de Haan bespreken daarin verschillende toekomstscenario's. Van een marginalisering waarin kunst en cultuur het afleggen tegen banale vormen van vermaak, via een scenario van consolidering tot aan een spectaculaire herwaardering van de cultuur waarin de kunst de concurrentiestrijd met het vluchtige amusement glansrijk doorstaat. Het opvallende is dat zij sceptisch staan tegenover de mogelijkheden van het overheidsbeleid om de feitelijke ontwikkeling te beïnvloeden. Maar tegelijk dagen zij beleidsmakers uit om dit te weerspreken.

Die uitdaging neemt de Partij van de Arbeid aan. We voelen ons zeer gemotiveerd om de wegen te verkennen èn in te slaan die tot herwaardering leiden. Een samenleving die rijker wordt en rijk wil blijven zet zich schrap voor een kwaliteitssprong die de materiële welvaart verbindt met ruimte voor initiatief en creativiteit. Niet primair geleid door de boekhouding van kosten en baten, maar als uitdrukking van een maatschappelijk klimaat waarin kunst als méér dan franje of luxe wordt gezien. Daarin respecteert en waarborgt de overheid de ruimte voor de autonome ontwikkeling van de kunsten zelf. Zonodig corrigeert zij de markt, bij voorbeeld als het gaat om de boekenprijs. De overheid gaat er vanuit dat een florerend kunstleven waardevol is voor mensen, de samenleving en voor de economie. Maar ze bemoeit zich niet met de kwestie wat die waarde is en hoe die gemeten moet worden.

Naast de bescherming van de kunst en de verspreiding ervan is het van grote betekenis dat de overheid de pluriformiteit van de kunstuitoefening waarborgt. Dat raakt niet alleen de kunst zelf, maar ook de individuele keuzevrijheid van de mensen. Dat de vertoning van de film over Ajax in Rotterdam is doorgegaan toont niet alleen hoe het kan, maar vooral hoe het moet. Het onmogelijk maken van zo'n vertoning is onaanvaardbaar. Zoals het ook onaanvaardbaar is dat een regisseur en acteurs zich gedwongen voelen hun theaterproduktie niet tot uitvoering te brengen. Het is niet alleen een zorg voor regisseur Gerrit Timmers dat 'Aïsja en de vrouwen van Medina' van het programma Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001 moest worden gehaald. Het gaat ons allemaal aan. De politieke democratie dient deze vrijheid te waarborgen. Het ligt in de rede dat het kabinet deze gang van zaken niet alleen voor kennisgeving aanneemt.

Ik hoor u al denken: wanneer komt het verhaal dat de kunst toch vooral de verheffing van het volk moet dienen? Inderdaad: de sociaal-democratie heeft terecht veel nadruk gelegd op de verheffende en educatieve werking van kunst en cultuur. Die ambitie is wat mij betreft niet veranderd, hoogstens de wijze waarop daaraan vorm en inhoud wordt gegeven. Juist in een geïndividualiseerde samenleving heeft kunst een maatschappelijke schakelfunctie. Kunst toont niet alleen de waarde van schoonheid, maar brengt ook een dieper inzicht in de wereld om ons heen. Oefent kritiek uit. Stelt het vanzelfsprekende ter discussie. Verhevigt de realiteit. Loopt op ontwikkelingen vooruit. De kunst die we zo verstaan gaat allianties aan om steeds grotere groepen mensen hiermee kennis te laten maken, eraan te laten deelnemen. Die kunst moet weer kind aan huis zijn in scholen die opvoeden in meer dan de materie alleen.

Als ik nu zou ophouden zou dat vrijblijvend zijn. Dat wil ik niet. Bovendien ligt dat niet in m'n aard. Mag ik u wat suggesties voorleggen?

Laten wij afscheid nemen van de huidige vierjaarlijkse molensteen van de Cultuurnota. Wij moeten op zoek gaan naar een nieuwe culturele infrastructuur. Daarin past minder bureaucratie en een scheiding van verantwoordelijkheden in de toekenning van overheidsmiddelen. Meervoudige beoordeling van dezelfde kunstinstelling door Rijk en Regionale overheid dient te verdwijnen. Beoordeling op grond van kwaliteit en op grond van bereik worden uit elkaar gehaald.

Scheiding van verantwoordelijkheden betekent dat in het algemeen over subsidie wordt beslist op de plek waar de kunstinstelling cultureel is ingebed. Financiering door verschillende overheden moet in beginsel worden vermeden. Dat maakt het ook beter mogelijk waar dat nodig is te onderscheiden naar kwaliteit en bereik. Zoals de vraag of een op de jeugd gericht gezelschap een creatieve relatie met de scholen onderhoudt. Of een 'eigen' bespeler voor de stadsschouwburg gewenst is. Of er sprake is van een gezelschap dat een eigen publiek aan zich gebonden heeft.

Dit sluit ook beter aan op het nu wel eens verwaarloosde feit dat gemeenten en provincies samen twee keer zoveel geld uitgeven aan cultuur als de rijksoverheid.

Op dat niveau moeten particulieren meer worden uitgedaagd in de kunst te investeren. Dat is de reden waarom ik de regering heb uitgenodigd met fiscale voorstellen te komen waardoor dit aantrekkelijk wordt.

In deze opzet is het Rijk verantwoordelijk voor de subsidiëring van een beperkt aantal musea, ensembles en gezelschappen die beoordeeld worden op kwaliteit, continuïteit en internationale betekenis. Daarnaast wordt het een belangrijke taak van de overheid om het internationale cultuurbeleid op te waarderen. Niet alleen moet cultuur een exportproduct zijn, er is ook de enorme uitdaging om meer te gaan doen met het multiculturele aspect van onze westerse samenleving. Op dat punt kan een min of meer natuurlijke internationale uitwisseling op het hoogste niveau van de kunsten en culturen tot stand worden gebracht. In de wisselwerking met bijvoorbeeld de herkomstlanden liggen enorme kansen die ook de waarde van onze cultuur kunnen verhogen.

De Raad voor Cultuur, die Knecht van Twee Meesters die tegelijk de advisering en de verdeling wil dienen, wordt in een ander pak gehesen. In een andere culturele infrastructuur kan de Raad zich richten op het vervullen van een zuivere adviesrol voor regering en parlement over het cultuurbeleid. Daarbij gaat het om de toereikendheid van de culturele infrastructuur zelf en de kwalitatieve ontwikkeling van afzonderlijke kunstsectoren.

In een nieuwe opzet van onze culturele infrastructuur zullen er altijd instellingen en activiteiten zijn die niet onder te brengen zijn in landsdelen en grote gemeenten. Het gaat dan om activiteiten van nationale en internationale betekenis. Wij kunnen hierbij denken aan de grote festivals en kunstmanifestaties. Maar ook aan bijzondere producties die het reguliere werk van een instelling overstijgen. Daarvoor zal altijd een eigen geldstroom moeten bestaan. De vraag is echter of de Rijksoverheid hier bij de verdeling van het geld de hoofdrol moet blijven spelen. Er zou dan ook een zelfstandig Fonds voor de Kunst moeten komen of de bestaande sectorfondsen zouden hiervoor verantwoordelijk moeten worden. Voorop staat dat het hier moet gaan om activiteiten die van nationale en internationale betekenis zijn.

Nieuwe initiatieven, nieuwe media, het nieuwe Europa en ook nog hier en daar flink verouderde arbeidsvoorwaarden zijn even zovele redenen voor een krachtig slotakkoord aan deze monoloog van Hoop en Verlangen. Als we erin slagen in de nieuwe coalitie tussen kunst en politiek het fundament te leggen voor een lang en gelukkig cultuurleven dan moet er ook een politieke meerderheid te vinden zij voor het geleidelijk bereiken van een duurzaam niveau van 1% van de rijksuitgaven voor cultuur. Samen met Thom de Graaf heb ik hierover een motie ingediend.

Bij deze gelegenheid wil ik U allen graag danken voor de overstelpende wijze waarop is blijk gegeven van de vreugde hierover en de genegenheid die daaruit is opgebloeid voor het enige theater dat wordt gesubsidieerd zonder dat entreegeld wordt geheven. U blijft daar dus van harte welkom met uw opbouwende suggesties, in het vertrouwen op een gelukkig nieuwjaar voor allen die de coalitie van kunst en politiek een warm hart toedragen.

Ad Melkert
Ad Melkert is Fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer.

praat mee

schrijf een mini